Overdracht van verhuurd pand als Algemeenheid van Goederen kan Zonder BTW volgens Hof van Justitie

vatconsult
Achtergrond

Normaal gesproken is de levering van goederen of diensten door een belastingplichtige tegen betaling btw-belast. Artikel 19 van de btw-richtlijn stelt echter dat lidstaten kunnen beslissen dat de overdracht van (een deel van) een onderneming niet aan btw is onderworpen. In dat geval wordt de ontvanger voor btw-doeleinden beschouwd als de opvolger van de overdrager.

Het doel van deze btw-regeling, ook wel "TOGC" genoemd, is om de overdracht van ondernemingen te vergemakkelijken en te voorkomen dat de ontvanger onterecht zwaar belast wordt met btw.

Daarnaast voorkomt de TOGC-bepaling ook dat grote bedragen aan btw verschuldigd worden die toch aftrekbaar zouden zijn, maar die niet altijd worden geïnd door de schatkist, bijvoorbeeld in geval van faillissement.

In de praktijk stellen wij vast dat alle lidstaten gebruik hebben gemaakt van deze optie en Desondanks bestaan er verschillende interpretaties over de reikwijdte van de TOGC-bepaling en de toepasselijke voorwaarden en modaliteiten.

Zaak C-729/21 (Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Łodzi)

De zaak betrof een Poolse onderneming die een winkelcentrum in Polen had gekocht.

De verkoper in kwestie droeg een winkelcentrum over samen met huurovereenkomsten, niet-vervallen bouwgaranties, overeenkomsten inzake intellectuele eigendom en een overeenkomst inzake elektriciteitsaansluiting.

Bepaalde contracten (zoals verzekeringen, vastgoedbeheer, dagelijks beheer en nutsvoorzieningen) werden echter niet overgedragen.

Belangrijk is dat de verhuur van winkelruimte in het winkelcentrum de enige activiteit van de verkoper was en na de overdracht de enige activiteit van de koper werd.

De Poolse fiscus en de lokale rechtbank waren van oordeel dat een algemeenheid van goederen (TOGC) kon worden aangemerkt en ontzegden de koper derhalve het recht op aftrek van btw op de verkoop.

De koper ging tegen de beslissing in beroep, wat leidde tot de hiernavolgende prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

De eerste vraag van de verwijzende rechter is of artikel 19 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling die de overdracht van een onderneming gelijkstelt met een niet-belastbare levering (TOGC), zonder dat de verkrijger uitdrukkelijk wordt verplicht de positie van de vervreemder over te nemen.

Het Hof stelt vast dat artikel 19 van de btw-richtlijn zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat de overdracht van een algemeenheid van goederen niet aan de btw is onderworpen wanneer niet uitdrukkelijk is bepaald dat de verkrijger de plaats van de vervreemder inneemt. De voortzetting van de persoon is immers een gevolg van het feit dat er geen levering heeft plaatsgevonden.

De tweede vraag van de verwijzende rechter is of de overdracht van een gedeelte van een onderneming ook onder de reikwijdte van artikel 19 (TOGC) kan vallen, zelfs indien niet alle materiële en immateriële vermogensbestanddelen zijn overgedragen. Het Hof oordeelt dat een gedeeltelijke overdracht toch onder de TOGC-regeling kan vallen.

Impact

De TOGC-regeling moet altijd worden onderworpen aan een feitelijke beoordeling. Een onjuiste toepassing van de TOGC-regeling kan aanzienlijke financiële gevolgen hebben. Indien de fiscus vaststelt dat de TOGC-regeling had moeten worden toegepast, kan de btw-aftrek in vraag worden gesteld en kunnen boetes en nalatigheidsinteresten worden opgelegd.

Het Hof verschaft meer duidelijkheid over de vraag wanneer de overdracht van verhuurde gebouwen kan worden beschouwd als een "going concern" en dus buiten het toepassingsgebied van de btw valt.

Hoewel er geen officiële administratieve richtlijnen zijn voor de btw-behandeling van de overdracht van winkelcentra in België, heeft de administratie eerder de TOGC-regeling betwist in het geval van projectontwikkelaars (zie bijvoorbeeld: Arrest van het Hof van Beroep te Brussel dd. 16.12.2015; rolnr: 2012/AR/2385).