Europees Hof handhaaft recht op BTW-aftrek, ondanks “nietige” overeenkomst

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zich onlangs uitgesproken in een zaak (C-114/22), waarin zij bevestigt dat het verwerpen van btw-aftrek uitsluitend op basis van de ongeldigheid van een transactie volgens het nationale burgerlijk recht, in strijd is met de btw-richtlijn. Het Hof benadrukt hiermee dat het recht op btw-aftrek moet worden gewaarborgd, zelfs als een overeenkomst als nietig moet worden beschouwd volgens het nationale burgerlijk recht. Hoewel de ficus het recht heeft om btw-aftrek te weigeren bij objectief bewijs van frauduleus gedrag, betekent schending van regelgeving op het gebied van burgerlijk recht niet automatisch btw-fraude. De uitspraak toont aan dat een btw-naheffing in gevallen die geen verband houden met btw-fraude te ver gaat en in strijd is met EU-recht.
De zaak

De zaak draaide om een belastingplichtige, W., die aanspraak maakte op btw-aftrek op een factuur voor de overdracht van handelsmerken. De belastingdienst betwistte het recht van W. op aftrek van btw met het argument dat de transactie nietig was volgens het nationale burgerlijke recht. Het is opmerkelijk dat het arrest niet ingaat op de reden waarom de transactie als nietig zou moeten worden beschouwd. Dit wordt zelfs aangehaald als een reden van onontvankelijkheid van de vraag. Het Hof gaat hier echter niet op in en beantwoord de aan haar gestelde vraag op theoretische basis.

De prejudiciële vraag

De hoogste administratieve rechtbank van Polen, de Naczelny Sąd Administracyjny, legde de zaak voor aan het Europese Hof en wilde weten of een nationale wetgeving die het recht op btw-aftrek uitsluitend op grond van de ongeldigheid van een transactie volgens het nationale burgerlijke recht weigert, in overeenstemming is met het EU-recht, en met name met de beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid.

Het oordeel

Het Hof begon met het benadrukken van het belang van het recht op btw-aftrek als fundamenteel beginsel van het btw-stelsel en stelt dat het niet mag worden beperkt indien aan de materiële en formele vereisten is voldaan. Een fictieve transactie kan echter niet als basis voor btw-aftrek dienen. Als een handeling niet daadwerkelijk is verricht opent zij geen recht op btw-aftrek. De bewijslast rust bij de belastingplichtige. Hij moet aantonen dat zijn aankoop “echt” is en dat hij verband houdt met zijn economische activiteiten. Hier spelen de nationale bewijsregels. Het Hof geeft wel aan dat er rekening moet worden gehouden met het objectieve feit dat de partijen in casu zijn blijven handelen alsof de cedent nog steeds de rechthebbende op de betrokken merken was.

Daarnaast kan het recht op aftrek uiteraard ook worden ontzegd in geval van btw-fraude en misbruik van recht. Het stelde dat het EU-recht niet kan worden ingeroepen voor frauduleuze of misbruikpraktijken. Het objectief bewijs hiervan moet door de belastingdienst worden geleverd. Het recht op aftrek van btw kan immers worden geweigerd indien bewezen is dat de belastingplichtige bewust heeft deelgenomen aan een transactie die verband houdt met btw-fraude of wanneer er sprake is van misbruik.

Het Hof concludeerde evenwel dat een nationale wetgeving die automatisch btw-aftrek weigert op basis van het enkele feit dat een transactie volgens het nationale burgerlijke recht als fictief en ongeldig wordt beschouwd, verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-btw-wetgeving te verwezenlijken. Om het recht op aftrek te weigeren moet er worden aangetoond dat er objectief gezien sprake is van een fictieve handeling, van btw-fraude of misbruik.

Gevolgen voor de praktijk

Deze uitspraak geeft een goed overzicht van de gevallen waarin de btw-administratie het recht op btw-aftrek kan weigeren. De “echtheid” van een handeling en het verband met zijn belastbare activiteiten moet worden aangetoond door de belastingplichtige. Daarnaast kan de fiscus aantonen dat er sprake is van fraude of misbruik.

Daarenboven blijkt nog maar eens dat begrippen uit het burgerlijk recht niet zomaar kunnen worden doorgetrokken naar de btw. In het dagelijks taalgebruik kan de notie "fraude" elke vorm van oneerlijk of corrupt gedrag omvatten. Echter, als het gaat om btw-fraude, is het louter overtreden van andere maatschappelijke regels of wettelijke bepalingen niet voldoende. Btw-fraude vereist immers frauduleuze intenties met betrekking tot btw-wetgeving. Het louter overtreden van andere wetten of regelgeving vormt dus niet automatisch btw-fraude.

Het is algemeen bekend dat boetes aanzienlijke proporties kunnen aannemen. In België kan bijvoorbeeld een boete van 200% worden opgelegd wanneer de fiscus de btw-aftrek betwist. Hoewel deze boete van 200% doorgaans opgelegd worden bij bedrieglijk opzet, hebben we vastgesteld dat de fiscus in de praktijk deze beoordeling niet beperkt tot overtredingen van de btw-wetgeving, en deze navordering ook toepast in gevallen van andere overtredingen wanneer er sprake is van bedrieglijk opzet. Deze uitspraak toont aan dat een btw-navordering in gevallen die geen verband houden met btw-fraude een brug te ver gaat.