Hof van Justitie verduidelijkt btw-behandeling van tooling: geen vrijstelling zonder fysieke verplaatsing

Oct 27

Tooling – zoals matrijzen, vormen en andere specifieke productieapparatuur – vormt een essentieel onderdeel van de maakindustrie, in het bijzonder binnen de automobielsector.

Het eigendom van dergelijke tooling ligt vaak niet bij de fabrikant die ze gebruikt, maar bij een andere vennootschap binnen dezelfde groep. In de praktijk leidt dit tot aanzienlijke complexiteit op het vlak van btw, vooral wanneer de tooling fysiek in één lidstaat blijft terwijl de eigendom wordt overgedragen in het kader van een grensoverschrijdende, van btw vrijgestelde levering.


In Brose Prievidza (C-234/24) werpt het Hof van Justitie zijn licht op precies die situatie. Het Hof bevestigt dat een levering in principe enkel als intracommunautaire levering kan worden vrijgesteld wanneer het goed daadwerkelijk fysiek wordt overgebracht naar een andere lidstaat. Het arrest suggereert bovendien dat de levering van tooling in beginsel een zelfstandige prestatie vormt met een eigen economisch doel. Die prestatie kan niet zomaar opgaan in de vrijgestelde levering van de onderdelen die met de tooling worden geproduceerd.


Feiten

Een Slowaakse vennootschap, Brose Prievidza, produceert auto-onderdelen. Voor dat productieproces werd specifieke tooling vervaardigd door IME Bulgaria, een onafhankelijke producent in Bulgarije. De tooling bleef in Bulgarije, bij IME, en werd daar uitsluitend gebruikt voor de productie van onderdelen bestemd voor Brose Prievidza.


De bestelling van de tooling verliep echter via de Duitse groepsvennootschap Brose Coburg, die binnen de Brose-groep de aankoop van productietooling centraliseert. IME Bulgaria factureerde de tooling aan Brose Coburg met Bulgaarse btw, aangezien het werktuig zich in Bulgarije bevond. Vervolgens verkocht Brose Coburg diezelfde tooling door aan Brose Prievidza, opnieuw met Bulgaarse btw, zonder dat het goed fysiek werd verplaatst.


Brose Prievidza diende daarop een verzoek in tot teruggaaf van de betaalde Bulgaarse btw op grond van Richtlijn 2008/9. De Bulgaarse belastingdienst weigerde de teruggaaf. De onderdelen die met de tooling werden geproduceerd, waren door IME Bulgaria aan Brose Prievidza geleverd zonder btw, aangezien deze leveringen als vrijgestelde intracommunautaire leveringen werden beschouwd. Volgens de administratie vormden de levering van de tooling en de levering van de met die tooling vervaardigde onderdelen één ondeelbare economische prestatie. Zij kwalificeerde dit geheel als één intracommunautaire levering, zodat ook de levering van de tooling vrijgesteld zou zijn van btw. Aangezien vrijgestelde handelingen geen recht op teruggaaf geven, werd de aanvraag geweigerd.


Prejudiciële vraag

Het Hof kreeg de vraag voorgelegd of een btw-teruggaaf mag worden geweigerd wanneer de levering van tooling als vrijgestelde intracommunautaire levering wordt beschouwd, terwijl het goed het grondgebied van de lidstaat van de leverancier niet heeft verlaten. Met andere woorden: kan men spreken van een intracommunautaire levering zonder fysieke verplaatsing van de goederen, en kan een tool die enkel functioneel samenhangt met de geproduceerde onderdelen worden aangemerkt als een bijkomende prestatie bij die leveringen?


Oordeel

Het Hof bouwt zijn redenering op rond enkele duidelijke principes.

Om te beginnen benadrukt het dat een intracommunautaire levering alleen kan worden vrijgesteld als de goederen het land van vertrek ook echt verlaten. Artikel 138 van de btw-richtlijn vereist een fysieke verplaatsing naar een andere lidstaat. Wanneer dat transport ontbreekt – zoals in dit geval, waarin de tool in Bulgarije bleef – is er geen sprake van een intracommunautaire levering, maar van een binnenlandse transactie waarop Bulgaarse btw verschuldigd is.


Vervolgens stelt het Hof dat elke levering in principe op zichzelf staat. Alleen als duidelijk blijkt dat verschillende handelingen zo sterk samenhangen dat ze één geheel vormen, of wanneer een handeling louter bijkomstig is bij een hoofdprestatie zonder eigen doel, kan daarvan worden afgeweken. In deze zaak zag het Hof geen reden om dat te doen.


De Bulgaarse fiscus probeerde de zaak te plaatsen binnen de logica van het arrest Part Service (C-425/06). Volgens haar was de verkoop van de tool slechts een kunstmatige opsplitsing, bedoeld om btw terug te krijgen. De levering van de tool zou dus bijkomend zijn bij de intracommunautaire leveringen van onderdelen door IME Bulgaria, waardoor geen btw mocht worden aangerekend en dus ook geen teruggaaf kon worden gevraagd.


Het Hof wijst die redenering af. Anders dan in Part Service was er hier geen misbruik of kunstmatige constructie. De scheiding tussen de levering van de tool en die van de onderdelen had reële economische redenen. IME Bulgaria leverde de onderdelen, Brose Coburg verkocht de tooling: twee afzonderlijke contracten met een eigen functie binnen de productie. Daarbij erkent het Hof dat Brose de aankoop van tooling bewust centraliseert bij Brose Coburg, omdat op het moment van de bestelling nog niet vaststaat welk filiaal de onderdelen zal maken. Dat is volgens het Hof een legitieme en praktische keuze, geen kunstmatige splitsing.


Dat de tool nodig was om de onderdelen te produceren, verandert niets aan die beoordeling. Functionele samenhang is niet genoeg om leveringen fiscaal samen te voegen. De tool werd gebruikt voor serieproductie, had een langere levensduur en een eigen economische betekenis. Voor Brose Prievidza bood het eigendom van de tool bovendien duidelijke voordelen: controle over het productieproces, minder afhankelijkheid van de leverancier en de mogelijkheid om de tool intern te verplaatsen. Dat wijst op een zelfstandig zakelijk doel.


De conclusie van het Hof is dan ook kristalhelder: artikel 4, b), van Richtlijn 2008/9 staat niet toe dat de teruggaaf van btw wordt geweigerd voor een levering die geen grensoverschrijding omvat, tenzij die levering feitelijk deel uitmaakt van één enkele economische prestatie of echt bijkomstig is bij een handeling die wél een intracommunautaire levering vormt. In dit dossier was dat niet het geval.


Commentaar

Het arrest is vooreerst een herinnering aan een veel gehoorde misvatting in de praktijk: het feit dat btw wordt aangerekend op een reële prestatie betekent niet automatisch dat die btw aftrekbaar of voor teruggaaf vatbaar is. Wanneer btw wordt gefactureerd op een handeling die in wezen vrijgesteld is, blijft die btw niet aftrekbaar – ook al is ze correct gefactureerd en afgedragen.


In Brose Prievidza kwam dat spanningsveld duidelijk tot uiting. De Bulgaarse administratie had de teruggaaf geweigerd van btw op tooling die in Bulgarije was gebleven, met het argument dat deze levering moest worden beschouwd als een bijkomende prestatie bij de vrijgestelde intracommunautaire levering van onderdelen. Het Hof volgde die redenering niet. Zolang een goed niet fysiek wordt verplaatst naar een andere lidstaat, is er geen sprake van een intracommunautaire levering. De verkoop van tooling die op het grondgebied van één lidstaat blijft, vormt dus een lokale, aan btw onderworpen handeling.


Het Hof benadrukt ook dat het economische verband tussen de tooling en de onderdelen die ermee worden geproduceerd op zich onvoldoende is om beide handelingen als één enkele prestatie te beschouwen. De overdracht van eigendom van de tooling kan in de praktijk een eigen economische betekenis hebben: ze biedt zekerheid over de productie, onafhankelijkheid van de fabrikant en flexibiliteit binnen de groep. Dat kan volstaan om de levering afzonderlijk te behandelen voor btw-doeleinden.


In België wordt de verkoop van gietvormen of reproductiemateriaal die in België blijven in principe beschouwd als een lokale levering. De administratie past evenwel een pragmatische tolerantie toe: wanneer de tooling wordt gefactureerd door dezelfde leverancier die ook de onderdelen levert, mag de waarde van die tooling worden opgenomen in de maatstaf van de vrijgestelde levering van de geproduceerde goederen. Zo hoeft geen afzonderlijke teruggaaf te worden gevraagd. Dergelijke toleranties komen ook in andere lidstaten voor.


Die aanpak vermijdt extra complexiteit, zeker aangezien teruggaafprocedures in sommige landen omslachtig zijn. Toch lijkt het arrest deze soepelheid onder druk te zetten. Nu het Hof nogmaals bevestigt dat een vrijstelling enkel kan steunen op een daadwerkelijke fysieke verplaatsing, en tegelijk suggereert dat de levering van tooling in veel gevallen een eigen economisch doel kan hebben, rijst de vraag of deze administratieve praktijk op termijn houdbaar blijft.