Hof van Justitie zegt dat een contract kan gelden als een factuur: is dat nu goed of slecht nieuws?

Het Europese Hof van Justitie heeft op 29 september 2022 uitspraak gedaan in de zaak Raiffeisen Leasing (C-235/21). De conclusie van deze zaak is dat een contract kan gelden als een factuur, als het alle informatie bevat die noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er voldaan is aan de materiële voorwaarden voor het recht op btw-aftrek. Dat klinkt als geweldig goed nieuws: je hebt niet langer een factuur nodig om het recht op btw-aftrek te kunnen uitoefenen. Maar er zit een serieuze adder onder het gras. Om die te zien, moeten we in de feiten van de zaak duiken.
Achtergrond

De zaak betrof twee Sloveense bedrijven (RED en Raiffeisen) die een sale-lease-back-overeenkomst hebben gesloten.
RED verkocht een stuk grond aan Raiffeisen met toepassing van btw. Raiffeisen zou vervolgens een nieuw gebouw oprichten en dit met btw verhuren aan RED. Er was een “sale/lease back” overeenkomst opgesteld (nog voor de verkoop werd gesloten).

RED reikte een factuur uit met btw voor de verkoop van de grond, maar Raiffeisen heeft nagelaten een factuur uit te reiken voor de "lease back". RED heeft btw-aftrek uitgeoefend op de leasevergoedingen, omdat zij van oordeel was dat de overeenkomst dienst kon doen als btw-factuur. Raiffeisen heeft de btw op de huurovereenkomst echter niet aangegeven of betaald.

Partijen hebben de leaseovereenkomst in onderling overleg beëindigd, aangezien RED haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst niet was nagekomen. Raiffeisen verkocht de grond vervolgens aan een andere koper voor een prijs inclusief btw.

De Sloveense belastingdienst heeft de btw-aftrek van RED op grond van de gesloten overeenkomst afgewezen. Dat is slecht nieuws voor RED, maar goed nieuws voor Raiffeisen, zou je denken: zij kunnen de btw die is afgedragen terugvorderen. Maar het is net daar waar het schoentje knelt: Raiffeisen heeft helemaal geen btw afgedragen op basis van die overeenkomst. Bijgevolg vorderde belastingdienst echter rente over de btw-schuld bij Raiffeisen.

De claim was gebaseerd op artikel 203 van de Europese btw-richtlijn. Deze bepaling stelt dat btw verschuldigd is door iedereen die btw vermeldt op een factuur. Meer bepaald was de fiscus van oordeel dat, aangezien het leasecontract de waarde vermeldde met een expliciete vermelding van een btw-bedrag werd btw geacht verschuldigd te zijn vanaf het moment dat het contract werd gesloten.
Daarnaast werd ook de aftrek van btw op de aankoop van het onroerend goed door Raiffeisen geweigerd. Dit komt doordat de formaliteiten om de verkoop te belasten niet waren vervuld. Voor een belaste verkoop had een formele optie moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de lokale wetgeving (artikel 45 ZDDV-1) .

Raiffeisen vocht de beslissing van de belastingdienst aan, maar haar bezwaar werd verworpen. Daarop heeft zij beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Vraag

Het geschil belandde uiteindelijk bij het Europese Hof van Justitie.
De verwijzende rechter verzoekt het Hof te verduidelijken onder welke voorwaarden een schriftelijke overeenkomst kan worden aangemerkt als een factuur in de zin van artikel 203 van de btw-richtlijn.

Uitspraak

Op grond van artikel 203 van de Btw-richtlijn moet btw betaald worden door iedereen die deze belasting op een factuur vermeldt. Met deze bepaling had de wetgever tot doel om btw-lekken te voorkomen: als een klant een factuur bezit, bestaat het risico dat hij deze gebruikt om aanspraak te maken op btw-aftrek. Als de persoon die de factuur uitreikt niet kan aangesproken worden voor de afdracht van btw (bij gebrek aan rechtsgrond) zou de staat zou het risico lopen belastinginkomsten te verliezen.

De vraag die aan het Hof is voorgelegd is of de overeenkomst die tussen Raiffeisen en RED werd gesloten als een “factuur” in de zin van de btw-wetgeving kan worden beschouwd. Het opmerkelijke daarbij is dat het Hof niet zozeer focust op de afdracht van btw – waar deze zaak in feite over gaat – maar de principes inzake aftrek in de verf zet. Het Hof koppelt daarmee de afdracht op basis van artikel 203 van de Btw-richtlijn aan het recht op btw-aftrek. Het risico van dergelijke btw-lekken kan worden vermeden wanneer de belastingdienst over de informatie beschikt die nodig is om te beoordelen of aan de materiële vereisten voor het recht op btw-aftrek is voldaan. Daarbij maakt het niet uit of de btw is vermeld in een document met de titel 'factuur' of in een ander document, zoals een contractuele overeenkomst.

Om als factuur in de zin van de btw-richtlijn te kwalificeren, moet een document dus in de eerste plaats de btw vermelden en in de tweede plaats de door de btw-richtlijn opgelegde informatie bevatten, zodat de belastingdienst kan vaststellen of de materiële voorwaarden voor het recht op btw-aftrek is voldaan.

Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de overeenkomst in casu daadwerkelijk de noodzakelijke informatie bevat.

Kort gezegd oordeelde het Hof dat een schriftelijke overeenkomst kan worden aangemerkt als een factuur in de zin van de btw-richtlijn als deze alle noodzakelijke informatie bevat op basis waarvan de autoriteiten kunnen nagaan of er recht op btw-aftrek kan ontstaan.

Commentaar

In theorie zou de btw neutraal moeten zijn. In de praktijk kan btw snel een significante kostenpost worden als de transacties geen correcte btw-behandeling ondergaan, of wanneer btw-formaliteiten niet correct worden afgehandeld.
Op basis van deze uitspraak van het Hof van Justitie worden de zaken er alleszins niet simpeler op: een koper kan recht op aftrek claimen op basis van een contract dat alle factuurvermeldingen bevat. Maar een verkoper moet opletten dat de overeenkomsten die hij afsluit niet als een factuur worden beschouwd! In dergelijk geval bestaat immers het risico dat de fiscus bij hem btw zou claimen op basis van artikel 203 van de Btw-richtlijn.

Daarom moet er voldoende aandacht worden besteed aan btw, zeker bij onroerend goed transacties waarbij de btw-bedragen significante proporties kunnen aannemen!

Tot slot, dit arrest is geveld in een specifieke context waarbij de fiscus haar naheffing ziet bevestigd worden, maar deze zaak kan evenzeer ook een opportuniteit betekenen voor elke belastingplichtige die geconfronteerd wordt met een verwerping van aftrek omwille van het ontbreken van een btw-factuur.