Het hof zegt geen vereenvoudigde driehoeksverkeer bij verkeerde factuurvermelding

Kan een foutieve facturatievermelding leiden tot een btw-schuld bij vereenvoudigd driehoeksverkeer?

In een Oostenrijkse zaak werd het Europese Hof van Justitie (zaak C-247/21; Luxury Trust Automobil GmbH) verzocht om zich te buigen over deze kwestie.

Het hof bevestigt het eerder ingenomen standpunt van de Advocaat-generaal Kokott. Een expliciete vermelding “verlegging”’ blijk een noodzakelijke vereiste voor de toepassing van de vereenvoudiging voor driehoeksverkeer.
Achtergrond

Als een levering het voorwerp uitmaakt van een grensoverschrijdend (intracommunautair) vervoer, moet in beginsel de verkoper een vrijgestelde levering in de lidstaat van vertrek aangegeven en de afnemer een belastbare verwerving in de lidstaat van aankomst.

Het vereenvoudigde driehoeksverkeer vormt een uitzondering op deze basisregel.
Driehoeksverkeer heeft betrekking op situaties waarbij drie partijen (A, B en C) betrokken zijn in een kettingverkoop, waarbij goederen rechtstreeks worden verzonden van een lidstaat (LS 1; partij A) naar een andere lidstaat (LS 3; partij C).

In principe betreft het alleen scenario’s waarbij het grensoverschrijdende vervoer is geregeld in de relatie A en B. Afhaaltransacties door C komen in principe niet in aanmerking voor de vereenvoudiging.

De vereenvoudiging laat B toe om de verwerving af te handelen onder het eigen btw-nummer (lidstaat 2) en de aansprakelijkheid voor de levering in lidstaat 3 af te wentelen op partij C.

Zonder de vereenvoudiging zou B immers gehouden zijn om aangifte te doen van een belastbare verwerving in de lidstaat van aankomst (LS 3), gevolgd door een daaropvolgende lokale levering aan partij C in de lidstaat van aankomst (LS 3).

De EU-btw-wetgeving (gecombineerde artikelen 141 en 197 van de Btw-richtlijn 2006/112/EG) verbindt een aantal voorwaarden aan het gebruik van de vereenvoudiging:
• partij B is niet gevestigd in lidstaat 3, maar is btw-plichtig in een andere EU-lidstaat (lidstaat 2);
• partij B verwerft de goederen in lidstaat 1 met het oog op een levering in lidstaat 3;
• de goederen worden rechtstreeks vervoerd van een andere EU-lidstaat dan die waar partij B btw-plichtig is naar partij C in LS 3;
• partij C is btw-plichtig in lidstaat 3;
• A, B en C zijn verschillende personen (geen filialen of btw-registraties van dezelfde rechtspersoon);
• partij C is aangewezen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon voor de levering van partij B.

Wij stellen in de praktijk ook vast dat de lidstaten de voorwaarden niet altijd op een uniforme manier invullen.

Prejudiciële vragen

In deze zaak ging het om voertuigen die werden geleverd tussen partijen die gevestigd waren in het VK (A), Oostenrijk (B) en Tsjechië (C), waarbij de voertuigen rechtstreeks van het VK (pre-Brexit) naar Tsjechië werden verzonden.

Partij C werd geïdentificeerd als een zogenaamde ‘missing trader’ (ploffirma) en heeft dan ook geen btw afgedragen over zijn leveringen in Tsjechië.
B maakte op zijn factuur melding van ‘vrijgesteld’ intracommunautair driehoeksverkeer.

Wegens het ontbreken van de vermelding ‘verlegging’ heeft de Oostenrijkse Btw-administratie de toepassing van het vereenvoudigde driehoeksverkeer verworpen.
De verwijzende rechter vroeg zich af of de expliciete vermelding ‘verlegging’ de toepassing van het vereenvoudigde driehoeksverkeer in de weg staat?

De verwijzende rechter vroeg zich verder af of een factuurcorrectie met terugwerkende kracht kan worden verricht (vraag 2) en welke facturatieregels gevolgd moeten worden bij eventuele correcties (vraag 3)?

Uitspraak

Vraag 1: moet een factuur uitdrukkelijk verwijzen naar ‘verlegging’?
De advocaat-generaal had reeds concludeerd dat de loutere vermelding ‘vrijgesteld intracommunautair driehoeksverkeer’ niet volstaat.

Aan de hand van de inhoud van de factuur kunnen leveranciers immers beslissen of zij al dan niet gebruikmaken van de vereenvoudigingsmaatregel voor driehoekstransacties (optioneel stelsel). Dit betekent dat zonder een factuur met expliciete verwijzing naar de ‘verlegging’ de normale btw-behandeling van ketenverkopen van toepassing is.

Volgens de normale (niet-vereenvoudigde) regeling moet B (niet-aftrekbare) btw op de intracommunautaire verwerving in Oostenrijk voldoen (btw-identificatienummer gebruikt voor de aankoop; cf. veiligheidsbepaling voorzien in artikel 41 van de Btw-richtlijn).

Ook het Hof vindt dat een factuur onder het vereenvoudigde driehoeksverkeer enkel rechtsgeldig kan zijn bij een expliciete verwijzing naar de "verleggingsregeling". Enkel dan kan worden gewaarborgd dat de eindontvanger op de hoogte is van zijn fiscale verplichtingen, aldus het Hof.

Vraag 2: mogelijkheid om een factuur met terugwerkende kracht te corrigeren?
Het hof bevestigt dat zolang de desbetreffende onregelmatige factuur bestaat, er wordt geacht niet te zijn voldaan aan de voorwaarden van de vereenvoudiging.
Een latere naleving van de toepassingsvoorwaarden kan niet gezien worden als een correctie, maar wordt beschouwd als een eerste uitgifte van de vereiste factuur.

Dit bekent dat niet aan de voorwaarden van de vereenvoudiging voor driehoeksverkeer niet met terugwerkende kracht worden voldaan.

Vraag 3: welk land is bevoegd om de regels inzake correcties vast te stellen?
Uit de antwoorden op de eerste vragen blijkt dat het antwoord op deze vraag geen relevantie meer heeft op de beslechting van het geschil.

Aangezien op de betrokken facturen van B een expliciete verwijzing naar de “verlegging” ontbreekt, is partij C niet correct aangewezen als schuldenaar van de btw.

Volgens de normale (niet-vereenvoudigde) regeling moet B (niet-aftrekbare) btw op de intracommunautaire verwerving in Oostenrijk voldoen (btw-identificatienummer gebruikt voor de aankoop; cf. veiligheidsbepaling voorzien in artikel 41 van de Btw-richtlijn).

Hoe dan ook kunnen deze principes (artikel 42, artikel 141, onder e), en artikel 226, lid 11 bis, van de btw-richtlijn) in de Lidstaten niet op verschillende wijzen beoordeeld worden. De verwijzende rechter moet, ongeacht welk land bevoegd is voor de facturatieregels, op dezelfde manier het EU recht respecteren.

Impact

De conclusies zijn enigszins verrassend en gaan in tegen de trend in recentere EU-rechtspraak waar ‘inhoud’ vaak geacht werd voorrang te hebben op ‘vorm’.

In theorie zou btw neutraal moeten zijn, maar deze zaak illustreert dat btw-neutraliteit niet altijd gegarandeerd is. Om btw-lekken te voorkomen is het daarom belangrijk dat de btw-formaliteiten, zeker wanneer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigingen, correct worden af te handelen.

Deze zaak is het zoveelste voorbeeld dat het belang aantoont van de noodzaak om de btw-regels en formaliteiten die daarmee gepaard gaan correct na te leven.