Factoring en btw na het arrest C-232/24 (Kosmiro): waar eindigt krediet en begint invordering?

Oct 29
Het arrest Kosmiro van het Hof van Justitie van 23 oktober 2025 werpt nieuw licht op een oud vraagstuk: de btw-behandeling van factoring. In deze zaak bevestigt het Hof dat zowel factoring via cessie als factoring via verpanding één enkele ondeelbare dienst vormen, waarvan het wezenlijke doel de inning van schuldvorderingen is. Dergelijke diensten zijn dus btw-belast, ongeacht hun juridische vorm.

Het arrest is van belang voor alle ondernemingen en financiële instellingen die factoringsoplossingen aanbieden of gebruiken. Ook voor België kan dit arrest gevolgen hebben.


1. Context

De zaak betrof een Finse vennootschap, A Oy, actief als factor voor zakelijke klanten. Die klanten gebruikten factoring om sneller over liquiditeiten te beschikken en om het beheer en de invordering van hun handelsvorderingen uit te besteden.

De factor bood twee modellen aan:
  • Factoring via cessie van vorderingen, waarbij de factor de vorderingen aankoopt en het insolventierisico overneemt.
  • Factoring via verpanding (factuurfinanciering), waarbij de factor krediet verleent met de vorderingen als zekerheid, maar ook het debiteurenbeheer en de invordering uitvoert.

De factor rekende een financieringscommissie (afhankelijk van risico en looptijd) en een aanvangsvergoeding (voor opzet en compliance verplichtingen) aan. De Finse fiscus beschouwde deze vergoedingen deels als vrijgesteld (kredietverlening) en deels als belast (invordering). De factor meende dat haar diensten integraal belast waren.

2. Prejudiciële vragen

De verwijzende rechter vroeg het Hof om te verduidelijken:
  1. of de financieringscommissie en de aanvangsvergoeding binnen de btw-sfeer vallen als diensten onder bezwarende titel;
  2. of deze prestaties vrijgesteld zijn als kredietverlening (art. 135, lid 1, b) of belast als inning van schuldvorderingen (art. 135, lid 1, d, dat inning expliciet uitsluit van vrijstelling)
  3. en of artikel 135, lid 1, d voldoende nauwkeurig is om rechtstreekse werking te hebben.

3. Oordeel van het Hof

3.1. Factoring via cessie van vorderingen
Het Hof bevestigt dat deze vorm een dienst onder bezwarende titel is binnen de btw-sfeer. De financieringscommissie weerspiegelt een vergoeding voor het overnemen van inning en debiteurenrisico. Dit onderscheidt Kosmiro van GFKL (C-93/10), waar het ging om de aankoop van opeisbare, problematische vorderingen tegen hun economische waarde – daar was geen dienst aanwezig. De aanvangsvergoeding voor de inrichting van het factoringproces (KYC- en compliance-kosten inbegrepen) is eveneens btw-belast.

3.2. Factoring via verpanding (factuurfinanciering)
Ook hier ziet het Hof één ondeelbare economische handeling. Hoewel een financieringselement aanwezig is, blijft dat ondergeschikt aan de invorderingsfunctie. Het ter beschikking stellen van middelen is slechts een logisch gevolg van de factoringdienst, geen zelfstandige kredietverlening. Het Hof benadrukt dat de economische realiteit bepalend is: factoring, in welke juridische vorm ook, heeft als wezenlijk doel de inning van schuldvorderingen. Het opsplitsen in een vrijgesteld kredietdeel en een belast invorderingsdeel zou kunstmatig zijn.

3.3. Afbakening t.o.v. kredietverlening
Een vrijstelling voor kredietverlening is enkel mogelijk wanneer een zelfstandige prestatie bestaat die erin bestaat geld ter beschikking te stellen tegen vergoeding.

Bij cessie is geen lening aanwezig, want de klant draagt de vordering definitief over. Bij verpanding is het krediet wel aanwezig, maar functioneel ondergeschikt aan de invordering.

3.4. Reikwijdte van de uitzondering en rechtstreekse werking
Artikel 135, lid 1, d sluit de inning van schuldvorderingen expliciet uit van de vrijstelling voor financiële diensten. Die uitzondering moet ruim worden geïnterpreteerd en heeft rechtstreekse werking. Nationale rechters moeten ze toepassen, ook wanneer het nationale recht een bredere vrijstelling kent.

4. Commentaar

Na Kosmiro lijkt de scheidslijn scherper getrokken. Zodra de inning van schuldvorderingen het wezenlijke element van de prestatie vormt, is btw-heffing het uitgangspunt – ongeacht of de structuur juridisch wordt vormgegeven via cessie of verpanding. Het Hof volgt hiermee zijn vaste lijn om de vrijstelling voor financiële diensten strikt te interpreteren.

Betekent dit dat het Hof de financieringsfunctie bij bepaalde vormen van factoring “wegdenkt”. In werkelijkheid erkent het Hof die component wel, maar beschouwt ze als functioneel ondergeschikt aan de invorderingsactiviteit.

Doorslaggevend blijft de economische realiteit: gaat het in hoofdzaak om financiering of om inning? Alleen wanneer de kredietcomponent een zelfstandig economisch doel heeft, los van de invordering, kan een vrijstelling nog worden verdedigd.

Ook in België ligt deze redenering in het verlengde van het bestaande standpunt van de administratie. Die maakt al langer een onderscheid tussen enerzijds de invordering van schuldvorderingen, die in principe belast is, en anderzijds de toekenning van voorschotten of kredieten, die onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld kunnen zijn.

De vraag is nu hoe de Belgische administratie en rechtspraak Kosmiro zullen lezen. Wordt de bestaande nuance tussen krediet en invordering behouden, of volgt men de strengere lezing van het Hof?
To be continued.

Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op taxwin .be)