Zijn diensten gelinkt aan invoer altijd vrij van btw? Ook wanneer er niet correct is ingeklaard?

Het Europese Hof van Justitie heeft vandaag haar hoorzitting gehouden in het Cartrans Preda (C-461/21) arrest.

De uitkomst van deze zaak is van vitaal belang voor heel de logistieke sector.

In deze post schetsen we het belang van deze zaak.

Context

Diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen en waarvan de waarde opgenomen is in de maatstaf van heffing zijn vrijgesteld van btw overeenkomstig artikel 144 van de btw-richtlijn (41, § 1, eerste lid, 2° WBTW).

Kosten van vervoer van de ingevoerde goederen tot op de eerste plaats van bestemming bij invoer, alsmede de kosten van vervoer naar een andere plaats van bestemming in de Gemeenschap (indien deze plaats bekend is bij invoer) moeten opgenomen worden in de maatstaf van heffing bij invoer (artikel 86 van de btw-richtlijn / artikel 34, § 2, eerste lid, 2° WBTW).

In de praktijk stellen we vast dat het niet gemakkelijk is om aan te tonen dat de vervoerskosten bij de inklaring in de maatstaf van heffing van de ingevoerde goederen zijn opgenomen. Er kan een complicatie optreden wanneer de logistieke dienstverlener niet betrokken is bij het inklaringsproces of wanneer de inklaring is gebeurd op basis van een raming (forfaitaire berekening van de kosten).

Dan stelt zich de vraag of de btw- vrijstelling afhankelijk gemaakt kan worden van de voorwaarde dat de logistieke dienstverlener moet kunnen aantonen dat de kosten zijn opgenomen in de maatstaf van heffing bij inklaring?

En wat indien blijkt dat de kosten van vervoer niet zijn opgenomen in de maatstaf bij inklaring?

Blijft in deze situatie de btw-vrijstelling overeind? En kan er hoogstens gevraagd worden dat het invoer document rechtgezet moet worden?

Zaak Cartrans Preda (C-461/21)

Over deze kwesties zou het Cartrans Preda arrest hopelijk binnenkort uitsluitsel moeten brengen.

De zaak ten gronde betreft een in Roemenië gevestigde logistieke diensteverlener die goederenvervoer over de weg verricht.

Cartrans Preda heeft na een controle door de Roemeense fiscus een btw-naheffing opgelegd gekregen.

De btw is nagevorderd over transportdiensten gelinkt aan invoertransacties: i) omdat er geen documenten werden overgelegd waaruit bleek dat de vervoerde goederen in de Unie waren ingevoerd, en ii) omdat Cartrans Preda niet hard kon maken dat de waarde van de vervoerdiensten in de maatstaf van heffing van de ingevoerde goederen was opgenomen.

Volgens de Roemeense fiscus was het voor de btw-vrijstelling van geen belang dat (i) andere relevante documenten die de invoer vergezellen (in casu: de summiere aangifte en de CMR-vrachtbrief waaruit de levering aan de ontvanger blijkt) werden overgelegd en (ii) er geen aanwijzingen waren die twijfel deden rijzen over de authenticiteit en betrouwbaarheid van de summiere aangifte of de CMR-vrachtbrief.

De verwijzende rechter vraagt of deze Roemeense praktijk verenigbaar is met de bepalingen van de artikelen 144 en 86, lid 1, sub b, en lid 2 van de btw-richtlijn. En of de btw-vrijstelling voor vervoersdiensten gelinkt aan invoer worden geweigerd op grond dat er geen strikt formeel bewijs van de opneming van de vervoerskosten werden opgenomen bij de inklaring?

De uitkomst van deze zaak kan meer licht werpen op het toepassingsgebied van de btw-vrijstelling voor diensten gelinkt aan invoer en kan logistieke spelers extra comfort bieden bij de toepassing van de btw-vrijstelling.

Wij kijken alvast in spanning uit naar de uitkomst van deze belangrijke zaak!