Achtergrond
De Btw-richtlijn geeft de lidstaten de vrijheid om te bepalen wie schuldenaar is voor de invoer-btw. Artikel 201 van de btw-richtlijn stelt: "Bij invoer is de btw verschuldigd door degene(n) die de lidstaat als belastingplichtige personen heeft aangewezen of erkend".
In België is deze bevoegdheid gedelegeerd aan de Koning (artikel 52 § 1, lid 2 Wbtw). Wie kan optreden als geadresseerde is vastgelegd in artikel 6 van KB nr. 7:
• Als er een transactie (verkoop) is, moet de verkrijger (koper) op het moment van de invoer de geadresseerde zijn;
• Als er geen transactie is, is de eigenaar van de goederen de geadresseerde;
• Ook de verkoper of een vorige verkoper mag als geadresseerde optreden, mits deze in België gevestigd is of geregistreerd is voor btw.
In bepaalde uitzonderlijke gevallen (en onder bepaalde voorwaarden) kunnen echter andere personen optreden als geadresseerde.
KB nr. 7 bepaalt daarnaast dat de geadresseerde, de aangever, diens lastgever, de aangever inzake communautair douanevervoer en ieder ander persoon die gehouden is tot voldoening van de invoerrechten, hoofdelijk gehouden is tot betaling van de btw bij invoer, ongeacht of de goederen al dan niet aan invoerrechten zijn onderworpen (Art. 8 KB nr. 7 Wbtw).
Het recht op aftrek van invoer-btw wordt geregeld in artikel 168 onder e) van de btw-richtlijn, waarin staat dat aftrek is toegestaan voor zover de goederen worden gebruikt voor belaste handelingen (vgl. art.45, §1 Wbtw). Overeenkomstig artikel 178, e) van de btw-richtlijn moet die persoon in het bezit zijn van een invoerdocument waaruit de invoer blijkt en waarin hij wordt aangeduid als degene voor wie de invoer bestemd is of als de importeur, en waarin het bedrag van de verschuldigde btw wordt vermeld of op grond waarvan dat bedrag kan worden berekend. Een gelijkaardige bepaling vinden we terug in art. 3, §1, 3° KB nr. 3 (een uitzondering wordt gemaakt voor invoeren onder verleggingsvergunning).
Standpunt Europese Commissie
De Europese Commissie concludeert in haar werkdocument dat huurders van geïmporteerde goederen (in casu: vliegtuigen) geen recht hebben op aftrek van invoer-btw. Dit standpunt is gebaseerd op eerdere richtlijnen van het Btw-comité en recente uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ).
In het Iberdrola-arrest (HvJ 14 september 2015, nr. C-132/16) en het Vos Aannemingen-arrest (HvJ 1 oktober 2020, nr. C-405/19) oordeelde het HvJ dat personen die geen eigenaar zijn van de goederen, onder bepaalde voorwaarden, toch recht kunnen hebben op aftrek van betaalde btw op aankopen.
Desalniettemin stelt de Europese Commissie dat deze rechtspraak niet van toepassing is op invoertransacties vanwege de specifieke context waarin deze arresten zijn geveld. De Commissie verwijst naar aanvullende EU-rechtspraak om haar positie kracht bij te zetten. In de DSV Road-zaak (HvJ 25 juni 2015, nr. C-187/14) en de Weindel Logistik Service-zaak (HvJ 8 oktober 2020, nr. C-621/19) oordeelde het HvJ namelijk dat personen die goederen invoeren zonder eigenaar te zijn, in principe geen recht hebben op aftrek van invoer-btw, tenzij zij kunnen aantonen dat de kosten van de ingevoerde goederen zijn opgenomen in de prijs van gerelateerde leveringen van goederen of diensten. Naar aanleiding van deze rechtspraak hebben wij overigens vastgesteld dat bepaalde landen hun beleid hebben aangescherpt. De Commissie verwijst daarbij ook naar de specifieke btw-vrijstellingen die spelen bij de invoer van een vliegtuigen door (internationaal opererende) luchtvaartmaatschappijen.
What’s next?
Lidstaten worden nu gevraagd om hun standpunt over deze kwestie in te nemen. Als er een consensus of een meerderheid wordt gevonden die het standpunt van de Europese Commissie bijtreedt, kunnen er formele richtlijnen van het btw-comité volgen. Publicatie van dergelijke richtlijnen geven wel eens aanleiding tot wijzigingen in de nationale btw-wetgeving van EU-lidstaten.
Het valt alleszins op dat de Commissie in haar standpunt bijzonder focust op de invoer van vliegtuigen – wat toch een zeer specifieke situatie is. De problematiek die ze aanhaalt om haar standpunt te rechtvaardigen, is ergens te begrijpen: als er recht op aftrek wordt toegekend aan een huurder (die de goederen per definitie tijdelijk gebruikt), dreigt het systeem van herzieningen niet meer naar behoren te functioneren. Anderzijds kan men zich de vraag stellen of het wel kies is om ondernemers als geadresseerde bij invoer te laten optreden maar hen dan het recht op btw-aftrek te ontzeggen. Laten we niet vergeten dat deze problematiek bijvoorbeeld ook kan spelen in hoofde van maakloonwerkers, enz.
Laten we hopen dat men hier niet het kind met het badwater zal weggooien. We houden u alvast op de hoogte!