Nieuwe EU-btw-regels maken leveranciers en platforms aansprakelijk voor invoeren tot €150

May 19
Op 13 mei 2025 bereikten de Europese ministers van Financiën binnen de Raad (ECOFIN) een politiek akkoord over een ontwerp-richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG. De voorgestelde aanpassing beoogt een grondige hervorming van de btw-behandeling van afstandsverkopen van uit derde landen ingevoerde goederen met een intrinsieke waarde van maximaal €150 (“low value consignments”). De kern van het voorstel is dat de verantwoordelijkheid voor zowel de invoer-btw als de btw op de afstandsverkoop voortaan systematisch bij de leverancier of – in voorkomend geval – bij het betrokken onlineplatform komt te liggen. Daarmee komt de bestaande regeling, waarbij post- en koeriersoperatoren de invoer-btw in naam van de consument innen, te vervallen.

Om deze verschuiving praktisch werkbaar te maken, voorziet de richtlijn in een krachtige stimulans om gebruik te maken van het Import One Stop Shop (IOSS).

Wanneer een leverancier of platform via het IOSS handelt, wordt de invoer vrijgesteld van btw en wordt de btw over de afstandsverkoop via één periodieke elektronische aangifte voldaan in de lidstaat van identificatie. Deze lidstaat staat vervolgens in voor de doorstorting naar de lidstaat van verbruik. Leveranciers of platforms die geen gebruik maken van IOSS, dienen zich daarentegen te registreren voor btw in elke lidstaat waar hun goederen worden geleverd aan consumenten.

Voor ondernemingen die buiten de EU zijn gevestigd, introduceert de ontwerprichtlijn een algemene verplichting tot aanstelling van een fiscale vertegenwoordiger in de lidstaat van invoer, tenzij er sprake is van een wederzijdse bijstandsovereenkomst tussen die lidstaat en het land van vestiging van de leverancier.

Daarnaast voorziet de richtlijn in de mogelijkheid voor lidstaten om indirecte douanevertegenwoordigers of andere betrokken partijen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de voldoening van de invoer-btw, wanneer zij optreden zonder als fiscaal vertegenwoordiger aangesteld te zijn. Dit beoogt een versterkte prikkel tot naleving binnen de volledige logistieke keten.

Indien geen gebruik wordt gemaakt van de IOSS-vereenvoudiging en de btw-verplichtingen bij invoer niet naar behoren zijn nageleefd, worden de goederen in principe niet in het vrije verkeer gebracht. Lidstaten kunnen in dergelijke gevallen voorzien in een fall-backregeling waarbij de consument – mits uitdrukkelijke toestemming – de verschuldigde invoer-btw alsnog voldoet om de goederen vrij te krijgen. Deze regeling biedt soelaas in probleemsituaties, maar kan aanleiding geven tot logistieke vertraging, bijkomende kosten voor de koper en mogelijke geschillen over de uiteindelijke financiële verantwoordelijkheid.

De regeling waarbij post- en koeriersbedrijven de invoer-btw vereenvoudigd konden afhandelen, verdwijnt. De EU kiest resoluut voor een systeem waarbij de verkoper of het onlineplatform verantwoordelijk wordt voor de btw op invoer én verkoop.

De lidstaten moeten de bepalingen van de richtlijn uiterlijk op 1 juli 2028 toepassen. Ondernemingen die goederen tot €150 aan EU-consumenten verkopen, doen er goed aan om hun datastromen, btw-processen, contracten met logistieke dienstverleners, en IT-systemen tijdig te herbekijken. De keuze tussen IOSS of meerdere lokale btw-registraties, al dan niet met de aanstelling van een fiscale vertegenwoordiger, vergt een weloverwogen analyse.

Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op taxwin .be)