Feiten
Tussen januari 2000 en oktober 2002 diende SA Thyssenkrupp Materials Belgium onregelmatige invoeraangiften in voor kunstmatig korund, zonder de Chinese oorsprong van de ingevoerde goederen te vermelden. De belastingplichtige beweerde dat het om een product van Zuid-Afrikaanse oorsprong ging, waarbij het Chinese korund in Zuid-Afrika werd bewerkt. De Belgische Staat beschouwde het echter als Chinees korund dat simpelweg via Zuid-Afrika werd vervoerd, waardoor antidumpingrechten en extra btw verschuldigd waren.
Het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) bracht de douane- en accijnsautoriteiten op de hoogte van de Chinese oorsprong van de ingevoerde goederen via een rapport opgesteld op 1 december 2003.
Als gevolg hiervan werd SA Thyssenkrupp Materials Belgium geconfronteerd met een aanzienlijke naheffing van antidumpingrechten en bijkomende invoer btw over de betreffende invoer.
De Administratie stelde dat SA Thyssenkrupp Materials Belgium 3.795.828,00 euro aan antidumpingrechten en 797.124,00 euro aan btw verschuldigd was voor de betreffende invoeren.
De belastingplichtige betwist de vordering en richt zich tot de rechtbank.
Eerste aanleg / Hof van Beroep
Op 18 november 2019 verklaarde de eerste rechter de vordering van SA Thyssenkrupp Materials Belgium ontvankelijk maar ongegrond vanwege het ontbreken van aangifte voor verschuldigde belasting op antidumpingrechten (rolnr. 08/6206/A). Aanvankelijk werd door de Administratie ook bedrieglijk opzet ingeroepen voor de verlenging van de verjaringstermijnen, maar uiteindelijk hield de navordering slechts stand vanwege de toepassing van artikel 81bis, lid 3 van het W.BTW, met als basis het verkrijgen van bewijskrachtige gegevens van derden, in casu het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).
Op 11 januari 2022 bevestigde het hof van beroep te Luik het eerdere vonnis (rolnr. 2020/RG/176). Het hof oordeelde dat SA Thyssenkrupp Materials Belgium een onregelmatige aangifte had ingediend, waarbij de Chinese oorsprong van de ingevoerde goederen niet was vermeld. Ook in deze procedure oordeelt de rechter dat het OLAF-verslag dient als bewijs voor deze vaststelling en dat de Administratie op basis van artikel 81bis, lid 3 van het W.BTW de verjaringstermijn kon verlengen.
Hof van Cassatie
Uiteindelijk belandt het geschil bij het Hof van Cassatie. Deze moet zich buigen over de vraag of de vordering van de overheid verjaard op het tijdstip van de invordering? Met andere woorden, mocht de Administratie zich beroepen op de verlengde termijn bij toepassing van artikel 81bis, § 1, lid 3, 3° W.BTW? Deze bepaling laat toe om de verjaringstermijn te verlengen als de Administratie bewijskrachtige gegevens ontvangt waaruit blijkt dat belastbare handelingen niet zijn aangegeven of dat belastingaftrekken zijn toegepast in strijd met de wettelijke bepalingen.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat de verlenging van de verjaringstermijn voor invordering vereist dat er geen aangifte van belastbare handelingen is gedaan. Het is niet voldoende dat de aangifte onregelmatig is. Het indienen van een onregelmatige aangifte kan dus niet gelijkgesteld worden met het niet indienen van een aangifte.
Commentaar
Deze uitspraak maak duidelijk dat het indienen van een onregelmatige aangifte niet gelijkstaat aan het niet indienen van een aangifte, en dat een onregelmatige aangifte niet automatisch leidt tot verlenging van de verjaringstermijn voor invordering.
Opmerkelijk is dat de fiscus aanvankelijk probeerde om de verlenging van de verjaringstermijnen te baseren op bedrieglijk opzet (fraude), maar deze verdediging bleek weinig steek te houden.
Dit arrest dient als een belangrijk precedent en zal ongetwijfeld van pas komen in toekomstige geschillen met betrekking tot invoer btw-naheffingen op grond van de verlengde verjaringstermijnen.
Bron: Hof van Cassatie - Arrest van 16 februari 2023 - Rol nr F.22.0115.F