Transfer Pricing en btw: brengt het Hof van Justitie eindelijk duidelijkheid?

Feb 12
In de wereld van fiscaliteit vormen zowel btw als Transfer Pricing (TP) een doolhof waar zelfs de meest ervaren fiscalisten zich soms doorheen moeten worstelen. Deze complexe relatie tussen TP en btw is onlangs aan de orde gesteld in een zaak (C-726/23) die bij het Hof van Justitie van de Europese Unie is aangebracht door een Roemeense rechter.

Het Hof krijgt hiermee een uitgelezen kans om het bedrijfsleven meer houvast te bieden over de btw-behandeling van intercompany transacties bij transfer pricing-aanpassingen.

Context

Er is een complexe wisselwerking tussen TP-aanpassingen en btw, vooral omdat Transfer Pricing zich richt op winsten op ondernemingsniveau, terwijl btw wordt toegepast wordt op individuele transacties.

Om binnen het toepassingsgebied van de btw te vallen, moet er een rechtstreeks verband zijn tussen een vergoeding en de goederen of diensten die zijn ontvangen. Als de prijs van goederen of diensten wordt aangepast, zijn er met andere woorden btw-gevolgen in het spel. Zo heeft het Hof van Justitie in het arrest World Comm Trading beslist dat prijsaanpassingen volledig moeten worden gedetailleerd en gerapporteerd voor btw-doeleinden (HvJ 28 mei 2020, C-684/18, World Comm Trading).

De huidige zaak gaat over “algemene” TP-aanpassingen waarmee de winst van een werkmaatschappij volgens de margemethode van de OESO-richtlijnen inzake verrekenprijzen in overeenstemming wordt gebracht met de door haar verrichte activiteiten en de aangegane risico’s.

De Roemeense zaak

SC Arcomet Towercranes SRL (“Arcomet RO”) is een onderdeel van de internationale Arcomet-groep en is gespecialiseerd in de verhuur en verkoop van torenkranen. Arcomet RO werd geconfronteerd met een (Roemeense) belastingcontrole voor de periode 2011-2014. Het geschil ging over drie “Transfer Pricing” facturen die waren uitgereikt door de Belgische moedermaatschappij van Arcomet RO, Arcomet Service NV (“Arcomet BE”). Deze facturen waren het resultaat van een verrekenprijsonderzoek uitgevoerd door een advieskantoor, bedoeld om de winstmarges tussen de verbonden partijen aan te passen conform de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.

In de bij de Belgische belastingdienst ingediende aangifte had Arcomet BE de drie facturen aanvankelijk aangegeven als intracommunautaire leveringen van goederen. Later, in 2015, heeft Arcomet BE de opgave in de oorspronkelijke aangifte gecorrigeerd naar “dienstverrichtingen”. Op haar beurt heeft Arcomet RO in haar belastingaangiften de in 2012 uitgereikte facturen 1 en 2 opgegeven als diensten, waarvoor zij de verleggingsregeling heeft toegepast. Zij heeft factuur 3, die in 2013 is uitgereikt, niet aangegeven omdat zij van mening was dat deze betrekking had op handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vielen.

De Roemeense belastinginspecteurs stelden dat voornoemde verrekeningsfacturen betrekking hadden op bestuursdiensten die Arcomet RO van Arcomet BE had afgenomen. Ze hebben verzocht om overlegging van bewijsstukken waaruit zou blijken dat de diensten daadwerkelijk waren verricht en dat zij noodzakelijk waren voor de belastbare activiteiten van Arcomet RO. De Roemeense belastingdienst heeft ook informatie uitgewisseld met haar Belgische collega’s over de rapportering van de verrekeningsfacturen in VIES. Hieruit is gebleken dat de Belgische belastingdienst heeft vastgesteld dat deze facturen volgens Arcomet BE een dienstverrichting betroffen.

Met betrekking tot facturen 1 en 2, waarvoor de verleggingsregeling werd toegepast, hebben de belastinginspecteurs het recht op aftrek van de desbetreffende btw geweigerd, maar de geïnde btw (die over beide facturen was voldaan onder de verleggingsregeling) ingehouden met als argument dat er geen dienstverrichting was aangetoond en evenmin een noodzaak was gebleken om deze ten behoeve van belastbare handelingen te verrichten.

Wat factuur 3 betreft, waren de belastinginspecteurs van mening dat deze ook betrekking had op de aankoop van diensten bij Arcomet B. Daarop hebben ze de btw geïnd zonder recht op aftrek te verlenen. De reden hiervoor was dezelfde als bij facturen 1 en 2, namelijk dat aan de hand van documenten niet kon worden aangetoond dat er sprake was van een dienstverrichting én dat deze was verricht ten behoeve van belastbare activiteiten van Arcomet RO. Het is opmerkelijk dat de Roemeense fiscus wel een dienstprestatie onderkent maar toch het recht btw-aftrek van Arcomet RO weigert, omdat de Roemeense wetgeving klaarblijkelijk enkel het bestaan van een factuur vereist om het recht op btw-aftrek te kunnen uitoefenen.

Arcomet RO trok naar de rechtbank om de aanslag aan te vechten. Tijdens de beroepsprocedure besloot de bevoegde rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.

Prejudiciële vragen

De Roemeense rechter verzoekt om verduidelijking van artikel 2, lid 1, onder c), en de artikelen 168 en 178 van de btw-richtlijn 2006/112/EG, met name met betrekking tot:

1. De aard van verrekeningsbetalingen: Dient men de verrekeningsbetalingen tussen verbonden ondernemingen, waarmee de winst van een werkmaatschappij volgens de OESO-richtlijnen in overeenstemming wordt gebracht te brengen met de door haar verrichte activiteiten en aangegane risico’s, te beschouwen als de vergoeding van een dienstprestatie die is onderworpen aan de btw?
Deze vraag onderzoekt of algemene Transfer Pricing aanpassingen tussen verbonden ondernemingen moeten gezien worden als belastbare handelingen binnen de werkingssfeer van de btw.

2. De onderbouwing van het recht op btw-aftrek: In hoeverre mag de fiscus aanvullende bewijsstukken verlangen, bovenop de factuur, om het gebruik van ingekochte diensten voor btw-belastbare activiteiten aan te tonen?

Met deze vraag peilt de verwijzende rechter naar het (bewijs van het) rechtstreeks verband van de kosten met de belastbare activiteit van Arcomet RO. Deze vraag moet worden gezien in het kader van de Roemeense wetgeving, die klaarblijkelijk (louter) een factuur vereist om het recht op btw-aftrek te kunnen uitoefenen. Nochtans reikt het verzoek verder en peilt ze in feite naar de bewijsplicht van de belastingplichtige: moet hij het bestaan en de omvang van de achterliggende diensten kunnen aantonen? Of volstaat het dat hij aantoont dat de facturen op zich verband houden met zijn economische activiteit?

Zoals bekend, is de btw over diensten onder de B2B hoofdregel verschuldigd in het land van de ontvanger van de diensten. Een vraag die niet voorligt is of de onderneming wel kan worden beschouwd als afnemer van diensten (waarop de verlegging van heffing moet worden toegepast) als de belastingdienst er zelf van uitgaat dat de diensten geen verband houden met haar belaste activiteiten. Moet er zondermeer btw worden verlegd als de betrokken onderneming facturen heeft ontvangen? Het zou interessant zijn mocht het Hof hierin klaarheid scheppen.

Commentaar

In deze zaak worden een aantal fundamentele vragen gesteld over de relatie tussen TP en btw. Werken TP-aanpassingen door in de btw? In casu was het verrekenprijsdossier opgesteld voor Arcomet BE. Kan dergelijke informatie tegenover de Roemeense fiscus worden ingeroepen?

Hoewel ondernemingen doorgaans transferprijsaanpassingen beschouwen als voornamelijk een kwestie van vennootschapsbelasting, kunnen dergelijke aanpassingen wel degelijk een btw-impact hebben. Het bepalen van deze btw-impact kan echter een doorgedreven feitelijke analyse vereisen, waardoor het in de praktijk niet altijd duidelijk is hoe met deze TP-aanpassingen moet worden omgegaan. Nochtans is een juiste beoordeling van groot belang, aangezien een verkeerde inschatting kan leiden tot significante btw-navorderingen (in de vorm van onterecht niet aangerekende btw of onterechte btw-aftrek).

Hopelijk brengt de uitspraak van het Hof meer duidelijkheid in deze materie, wat de rechtszekerheid voor belastingplichtigen in de toekomst ten goede zou komen.

To be continued!

Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op taxwin .be).