Btw-vrijstelling bij wederinvoer: schending van douaneformaliteiten staat btw-vrijstelling niet in de weg zolang er geen bedrog in het spel is
Jun 13
Wanneer goederen de EU verlaten, verliezen ze automatisch hun status als Uniegoederen.
Bij wederinvoer worden ze in principe behandeld als niet-Uniegoederen, wat betekent dat opnieuw douaneformaliteiten moeten worden vervuld en mogelijk invoerrechten en invoer-btw verschuldigd zijn. De wetgeving voorziet echter in een vrijstellingsregeling voor zogenaamde "terugkerende goederen" – goederen die in ongewijzigde staat terugkeren – waardoor beide heffingen vermeden kunnen worden.
Maar hoe ver reikt die vrijstelling? Mag een btw-heffing alsnog worden opgelegd als niet aan alle douaneformaliteiten is voldaan, zelfs wanneer inhoudelijk wél aan de voorwaarden is voldaan? Die vraag stond centraal in zaak C-125/24 (Palmstråle), waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie recentelijk een belangrijke uitspraak heeft gedaan.
In deze zaak wordt de wisselwerking tussen het Douanewetboek van de Unie (DWU) en de btw-richtlijn (2006/112/EG) onder de loep genomen, en wordt gekeken naar de relatie tussen de douaneregeling voor terugkerende goederen en de btw-vrijstelling bij invoer.
In deze zaak wordt de wisselwerking tussen het Douanewetboek van de Unie (DWU) en de btw-richtlijn (2006/112/EG) onder de loep genomen, en wordt gekeken naar de relatie tussen de douaneregeling voor terugkerende goederen en de btw-vrijstelling bij invoer.
De feiten in een notendop
Een paardeneigenaresse voerde twee paarden uit naar Noorwegen voor wedstrijden. Bij terugkeer in Zweden passeerde zij de douanepost zonder de gebruikelijke formaliteiten te vervullen. Later werd zij door de douane staande gehouden en kreeg ze een aanslag voor invoer-btw. Volgens de douaneautoriteit kon de btw-vrijstelling bij invoer niet worden toegepast, omdat er geen correcte douaneaangifte was gedaan. Opmerkelijk is dat er geen invoerrechten verschuldigd waren en dat de inhoudelijke voorwaarden voor de douanevrijstelling voor terugkerende goederen waren voldaan: de paarden keerden binnen de vereiste termijn in ongewijzigde staat terug en bleven eigendom van dezelfde persoon. Toch weigerde de douane de btw-vrijstelling bij invoer simpelweg omdat de vereiste douaneformaliteiten (d.w.z. de aangifte met verzoek om vrijstelling) ontbraken.
Prejudiciële vraag
De centrale vraag in deze zaak is of de btw-vrijstelling bij invoer voor “terugkerende goederen” (artikel 143, lid 1, onder e), btw-richtlijn) strikt afhankelijk is van het naleven van douaneformaliteiten en de formele eis dat daadwerkelijk een douanevrijstelling op basis van artikel 203 DWU is toegekend.
Met andere woorden: volstaat het dat de goederen inhoudelijk voldoen aan de voorwaarden voor douanevrijstelling, of moet daarnaast ook volledig aan de formele verplichtingen – zoals de aanbrengingsplicht en de douaneaangifte met verzoek tot vrijstelling – zijn voldaan om de btw-vrijstelling te kunnen toepassen?
Visie van A-G Kokott
A-G Kokott betoogde dat de btw-vrijstelling bij wederinvoer niet strikt afhankelijk moet zijn van de naleving van douaneregels. Ze wees op het taalkundige verschil tussen artikel 143, lid 1, onder e) en f) van de btw-richtlijn en stelde dat de vrijstelling breder geïnterpreteerd kan worden, los van formele douaneprocedures. Dit werd volgens de AG ondersteund door de historische context, aangezien de vrijstelling al bestond voordat er geharmoniseerde douaneregels waren.
Kokott maakte dus een onderscheid tussen douanerecht en btw-recht. Ze vond dat een schending van douaneformaliteiten niet automatisch moet leiden tot het verlies van de btw-vrijstelling, aangezien douane- en btw-regels autonoom zijn.
Als het Hof zou oordelen dat douaneformaliteiten wel essentieel zijn voor de btw-vrijstelling, suggereerde Kokott dat artikel 86, lid 6, DWU als vangnet kan dienen, maar waarschuwde dat dit problematisch kan zijn binnen het btw-recht, vanwege de subjectieve beoordeling van fraude.
Finaal verdict van het Hof
Het Hof stelt dat de btw-vrijstelling voor de wederinvoer van goederen, zoals vermeld in artikel 143, lid 1, onder e) van de btw-richtlijn, afhankelijk is van zowel de materiële als de formele voorwaarden uit het douanewetboek die gelden voor de vrijstelling van invoerrechten. Artikel 203 van het douanewetboek bepaalt dat niet-Uniegoederen die binnen drie jaar na uitvoer uit de EU opnieuw binnenkomen en in dezelfde staat als waarin ze werden uitgevoerd, op verzoek van de belanghebbende vrijgesteld kunnen worden van invoerrechten.
Het Hof laat echter enige ruimte: het verduidelijkt dat de niet-naleving van deze verplichtingen niet automatisch leidt tot de weigering van de btw-vrijstelling, zolang er geen sprake is van bedrog.
Het Hof stelt dat administratieve vergissingen, die voortkomen uit nalatigheid, kunnen worden geaccepteerd, mits deze vergissingen niet opzettelijk of frauduleus zijn. Daarom concludeert het Hof dat de btw-vrijstelling niet kan worden geweigerd vanwege de niet-naleving van formele verplichtingen, zoals het aanbrengen van de goederen bij de douane of het indienen van de aangifte, tenzij kan worden aangetoond dat er sprake is van bedrog. Met andere woorden, voor de belastingplichtige die te goeder trouw handelt en de administratieve formaliteiten niet correct heeft afgehandeld, kan de btw-vrijstelling alsnog van toepassing zijn.
Commentaar
De benadering van het Hof van Justitie verschilt enigszins van de visie van Advocaat-Generaal Kokott. Kokott pleitte voor een meer flexibele interpretatie van de btw-vrijstelling bij wederinvoer, los van de formele douaneprocedures. Zij stelde dat de btw-vrijstelling zou moeten prevaleren boven administratieve formaliteiten, aangezien het hoofddoel van de vrijstelling is om dubbele belasting te voorkomen.
Het Hof koos echter voor een striktere benadering en oordeelde dat de btw-vrijstelling afhankelijk blijft van zowel de materiële als de formele voorwaarden die zijn vastgelegd in de douanewetgeving. Desondanks benadrukt het Hof dat de vrijstelling niet automatisch mag worden geweigerd in geval van administratieve vergissingen, zolang de belastingplichtige te goeder trouw handelt en er geen sprake is van bedrog of opzet.
In de praktijk betekent dit dat fouten, zoals het niet aanmelden van goederen bij de douane, niet onmiddellijk leiden tot btw-heffing bij wederinvoer, mits de belastingplichtige te goeder trouw is. Dit biedt enige flexibiliteit voor administratieve vergissingen, maar legt tegelijkertijd de verantwoordelijkheid bij de belastingplichtige om de douaneformaliteiten correct na te leven.
Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op taxwin .be)
Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op taxwin .be)
Contact
-
Grotehondstraat 44, 2018 Antwerpen, België
-
info@vat-consult.be
-
+32 (0)15 676 807
-
Blijf op de hoogte!
Schrijf u in voor onze nieuwsbrief en ontvang de nieuwste btw-updates en inzichten.
Thank you!
Auteursrecht © 2025