Appartement verhuren: aanmelden voor werkelijk gebruik of niet?

Stel: uw vennootschap verhuurt een appartement (vrijgesteld van btw). Moet u haar dan aanmelden om het werkelijk gebruik te kunnen toepassen of niet? Het antwoord op deze vraag werd gepubliceerd op …21 juni 2023. Met andere woorden 9 dagen voor de deadline om de aanmelding te doen (voor belastingplichtigen die vorig jaar het werkelijk gebruik al toepasten). En het antwoord is helaas niet geheel duidelijk.

Sinds 1 januari 2023 is er voor gemengde belastingplichtigen een nieuwe procedure voor de uitoefening van de btw-aftrek volgens de principes van het werkelijk gebruik. Belastingplichtigen die het werkelijk gebruik willen toepassen moeten zich ‘voorafgaandelijk’ aanmelden. Voor belastingplichtigen die vóór 2023 al het werkelijk gebruik toepasten is er een overgangsprocedure die afloopt op 30 juni (of 1 juli, afhankelijk of je het art. 46 Wbtw of art. 18bis van KB nr. 3 leest). Veel belastingplichtigen waren een toelichting van de fiscus aan het afwachten om te bepalen of ze zich al dan niet zouden aanmelden. Deze toelichting is nu verschenen in een circulaire die een hele hoop (andere) wetswijzigingen toelicht (Circulaire 2023/C/63 d.d. 21.06.2023).
Circulaire verwijst naar ‘occasionele’ handelingen

In deze circulaire licht de administratie toe dat gemengde belastingplichtigen die het algemeen verhoudingsgetal toepassen en volledig belastingplichtigen die “occasioneel een handeling stellen beoogd door artikel 13 van het koninklijk Besluit nr. 3” zich niet moeten aanmelden voor de toepassing van werkelijk gebruik. Dit is toch enigszins een opmerkelijk standpunt.

Artikel 13 KB nr. 3 stelt dat “voor de berekening van het algemeen verhoudingsgetal niet in aanmerking [worden] genomen:

1° de opbrengst van het afstoten van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige in zijn bedrijf werden gebruikt;

2° de opbrengsten van en de inkomsten uit onroerende en uit financiële verrichtingen, tenzij die verrichtingen behoren tot een specifieke economische activiteit van dien aard;

3° het bedrag van de handelingen in het buitenland, wanneer ze worden verricht door een bedrijfszetel die onderscheiden is van de in België gevestigde zetel en de uitgaven met betrekking tot die handelingen niet rechtstreeks door deze laatste zetel worden gedragen.”

Voornamelijk de eerste twee onderdelen interesseren ons. Een belastingplichtige die een “oud” gebouw (bedrijfsmiddel) verkoopt onder de btw vrijstelling, moet de omzet van die verkoop niet in een algemeen verhoudingsgetal opnemen. Bijgevolg verliest hij geen recht op aftrek voor wat zijn “core bunsiness” betreft.

Anderzijds rijst de vraag wat er moet worden verstaan onder het 2° van dit artikel. Inkomsten uit onroerende en uit financiële verrichtingen moeten niet in een verhoudingsgetal worden opgenomen, tenzij die verrichtingen behoren tot een specifieke economische activiteit van dien aard.

En dan rijst natuurlijk de vraag wat een “specifieke economische activiteit” is. In de praktijk wordt ervan uit gegaan dat een advocaat die een appartement verhuurt (vrijgesteld van btw) onder deze bepaling valt. Bijgevolg zou hij zich niet moeten aanmelden voor het systeem van werkelijk gebruik. Volgens het standpunt van de fiscus valt hij immers ‘uit kracht van wet’ onder het systeem van werkelijk gebruik: hij heeft geen recht op aftrek op het appartement maar de omzet van verhuur moet niet worden opgenomen in een (algemeen) verhoudingsgetal.

Voor wat de aanmelding voor het werkelijk gebruik betreft, lijkt de fiscus nu te stellen dat het om “occasionele’” handelingen moet gaan.

Maar klopt dit wel?

Over wat een specifieke economische activiteit is en wat niet, valt heel wat te zeggen. Opmerkelijk is alleszins wel dat de fiscus in de circulaire nu toevoegt dat het moet gaan om een “occasionele” activiteit. En dat is toch wat anders dan een “specifieke economische activiteit van dien aard” waarover art. 13 KB nr. 3 het heeft.

Noteren we daarbij dat de Btw-richtlijn stelt dat “bijkomstige handelingen ter zake van onroerende goederen en bijkomstige financiële handelingen” niet in een algemeen verhoudingsgetal moeten worden opgenomen (art. 174, 2, b). Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat daarmee naar een heel andere situatie wordt verwezen dan louter occasionele handelingen (zie de twee basisarresten HvJ 11 juli 1996, C-306/94, Regie Dauphinoise en HvJ 29 april 2004, C-77/01, EDM). In deze arresten gaat het Hof van Justitie veeleer na of de verhuur in het verlengstuk van de gebruikelijke activiteit van de betrokken belastingplichtige ligt en/of dat er veel kosten (met btw) worden gemaakt voor de betreffende activiteit. Als dusdanig houdt het Hof van Justitie dus niet (noodzakelijk) rekening met het occasioneel karakter van de handelingen.

Daarenboven kan men zich sowieso vragen stellen bij de tekst van de Belgische wetgeving - die wijkt immers af van de Btw-richtlijn.

Een lastige affaire dus om te bepalen of u zich al dan niet moet aanmelden. Wat ons betreft, zou de rechtspraak van het Hof van Justitie voorrang moeten krijgen. In dat geval zou de advocaat met zijn verhuurd appartement zich niet moeten aanmelden voor het systeem van werkelijk gebruik. Zelfs al verhuurt hij niet occasioneel maar het gans jaar door. U ziet de discussies echter al hangen… En vanaf hoeveel appartementen wordt de activiteit niet meer als bijkomstig beschouwd?

Binnenkort moet iedereen zich aanmelden?

Inmiddels kondigde de minister van financiën aan dat er in een aankomende wet diverse bepalingen een verruimde aanmeldingsprocedure zal worden voorzien. Ook gemengde btw-plichtigen onderworpen aan een algemeen verhoudingsgetal en gedeeltelijke btw-plichtigen zullen zich moeten aanmelden.

De bedoeling van dit alles is duidelijk: de fiscus wil een duidelijk beeld hebben van alle btw-plichtigen die vanuit hun statuut maar over een beperkt recht op btw-aftrek beschikken. Daarenboven wil men ‘vanop afstand’ kunnen opvolgen hoe de belastingplichtigen hun recht op aftrek berekenen. Vandaar dat gemengde btw-plichtigen die het systeem van werkelijk gebruik toepassen, de gegevens over hun btw-aftrek vanaf volgend jaar gestructureerd zullen moeten meedelen.

Ongetwijfeld komt er een gelijkaardige verplichting voor de gedeeltelijke btw-plichtigen en gemengde btw-plichtigen onderworpen aan een algemeen verhoudingsgetal.

Wat is de waarde van de aanmelding?

Ter verantwoording van de “aanmelding” voor het systeem van werkelijk gebruik wordt gebruikelijk verwezen naar het arrest CTT van het Hof van Justitie (HvJ 30 april 2020, C-661/18). In dat arrest heeft het Hof van Justitie gesteld dat Lidstaten kunnen weigeren dat het systeem van werkelijk gebruik retroactief wordt toegepast. Maar of je daaruit zomaar kan afleiden dat belastingplichtigen die zich niet voorafgaandelijk aanmelden vallen onder een algemeen verhoudingsgetal, lijkt ons toch een andere zaak.

Om dit te begrijpen moeten we er even de Btw-richtlijn bijnemen. Artikel 173 van deze richtlijn zegt dat er voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor belaste als vrijgestelde handelingen een algemeen verhoudingsgetal van toepassing is. Lidstaten kunnen hiervan afwijken en één van de systemen toepassen die in het tweede lid van dat artikel zijn vermeld. Eén van die afwijkingen is een algemeen verhoudingsgetal zoals we dat in België toepassen.

Met andere woorden: aangezien België het algemeen verhoudingsgetal oplegt aan alle btw-plichtigen, wijkt het eigenlijk af van het basissysteem van de richtlijn. Volgens het basissysteem van de richtlijn worden kosten in eerste instantie rechtstreeks toegewezen aan belaste en vrijgestelde activiteiten (die wel of geen recht op aftrek openen). Het is maar op de gemengde kosten dat er in het basissysteem van de Btw-richtlijn een verhoudingsgetal wordt toegepast.

En daar ligt nu net de nuance in verband met de zaak CTT. In die zaak wou men gebruik maken van een systeem van “werkelijk gebruik” waarbij kosten op basis van bepaalde sleutels worden toegewezen aan vrijgestelde of belaste activiteiten. Het gaat hier met andere woorden om een specifiek systeem van werkelijk gebruik waarbij er met andere sleutels dan met omzet wordt gewerkt (zie de afwijking voorzien in art. 173, 2, C van de Btw-richtlijn). Portugal stelde in deze zaak dat zij een dergelijk afwijkend systeem kan toestaan onder bepaalde voorwaarden (zoals de niet-retroactiviteit). En het heeft gelijk gekregen van het Hof van Justitie.

Zondermeer stellen dat België gerechtigd is om btw-plichtigen die zich niet aanmelden te onderwerpen aan een algemeen verhoudingsgetal, lijkt ons een brug te ver. Op zijn minst zouden zij de kans moeten krijgen om het basissysteem dat is voorzien in de Btw-richtlijn toe te passen. En dat is het werkelijk gebruik (toewijzing aan vrijgestelde en belaste omzetten), gecombineerd met (wat wij) een bijzonder algemeen verhoudingsgetal (noemen).

Het laatste woord is (alweer) nog niet gezegd….

Deze bijdrage is verschenen op TaxWin (te raadplegen op www.taxwin.be).